Een gesprek voeren is moeilijk. Vooral als je constant geconfronteerd wordt met alles wat je niet goed doet.
Ik moet deze periode mijn oefeningen tijdens de lessen opnemen en vervolgens transcriberen. Dat moet ik doen door middel van een drie-kolommen-systeem waar ik in de laatste kolom dan moet invullen wat ik nou weer allemaal verkeerd heb gezegd en wat een beter alternatief is voor mijn gebrekkige gespreksvaardigheden.
Ik word er gestoord van.
Inmiddels loopt ieder gesprek dat ik voer, dood omdat ik zó gefocust ben op ”het goede zeggen”. Mijn groep lachte me zelfs uit tijdens een oefening. ‘Sorry maar dit is wel heel erg slecht’, zei iemand.
Goed. Nu heb ik overduidelijk de wijsheid niet in pacht, maar zoiets mag je niet tegen je gesprekspartner zeggen. Dat is een wáárdeoordeel. En da-mag-nieeee.
Vlak voor mijn bijeenkomst van vanavond, vertelt George dat hij graag wil afvallen, maar dat gaat lastig.
Ah! Motiverende Gespreksvoering. Ik heb me goed verdiept in het boek. Ik mag niet wéér de fout in gaan.
‘Oja?’ zeg ik met nieuwsgierigheid, zoals het boek voorstelde. ‘En hoe zou je dat dan toch kunnen bereiken?’
George staart ongeïnteresseerd voor zich uit. ‘Ben je weer aan het oefenen?’