Leon is in Leeuwarden. En wellicht levensgevaarlijk. Hij zit twee weken in quarantaine, maar dat betekent ook dat iemand ervoor moet zorgen dat hij in leven blijft. Die iemand, is hypochonder ik.
We houden netjes afstand. Ik kom zijn appartement amper in en als ik het doe, sta ik ver weg.
Hij kucht even.
‘Heb jij dit sinds kort?’ vraag ik direct.
‘Nee. Ik stop elke keer net niet lang genoeg met roken. Dan krijg je deze hoest. Niet dat jij dat weet…’
‘Hm.’ ik ben er niet gerust op. Leon ploft op zijn bank terwijl ik in de hal blijf staan.
‘Hoe is het met je jetlag?’ vraag ik.
‘Heb ik niet.’
Als ik even later met een vol tasje boodschappen weer aanbel, wandel ik, na even zwaaien via de intercom, naar binnen. Daar wacht ik tot Leon de deur naar zijn verdieping in het complex voor me opent. Een grote glazen wand scheidt ons.
‘Zie jij mij ook?’ vraagt Leon als hij de deur opent.
Ik trek een wenkbrauw op. ‘Uh. Ja. Ik kan jou zien…’
‘Oh echt?!’ antwoordt hij verbaasd.
‘Ik denk iedereen jou wel kan zien…’ ik slik. ‘Weet je zeker dat je geen jetlag hebt?’
Leon’s lach galmt door het gebouw. ‘Ik bedoelde op de intercom!’